Ik was een stukje gaan fietsen op mijn huurfietsje. Ik was 10 jaar en we waren 2 weken op vakantie op Ameland. Iedere ochtend maakte ik met mijn vader een fietstochtje en daarna gingen we naar het strand. Vliegeren met mijn ubercoole vlieger met een skelet er op en zwemmen in de zee en bij opkomend vloed naar het strand terug vluchten tussen de kwallen door. In 2 weken tijd wisten zus en ik geen een keer gestoken te worden door die krengen.
Die dag had het wat geregend en dat deed het bij vlagen nog steeds. Geen strand dus. Ik ging een eindje fietsen op mijn huurfietsje. Een grijsblauwe racefiets met brede banden en spatborden en de naam Yankee. Yankee, mijn vader wilde de fiets er bijna niet door huren. Ik fietse wat rond het dorp Ballum en wilde na een tijdje weer terug naar de camping. Ik moest de enige weg van Ameland oversteken. Rechts kijkend zag ik een Volvo met hele grote snelheid aan komen scheuren. Ik kneep in mijn remmen, maar de rubbertjes slipten door op mijn door de regen natte velgen. Te laat kwam ik tot stilstand. Ik stond half op de weg. Daar ga ik, dacht ik. Dat is het dan. De Volvo gooide zijn stuur om, wist mij net te missen, vloog de berm in, ging bijna in de slip, draaide terug de weg op en scheurde keihard door.
Mijn hart zat in mijn keel. Met een hartslag van 350 slagen per minuut. Ik voelde me lijkbleek tot doorzichtig worden. Het gevoel inmijn benen en armen was weg. Er kwam een grijze waas voor mijn ogen. Een paar andere fietsers hielpen me naar de andere kant van de weg. Ik raapte mezelf bij elkaar en mompelde dank u wel, u hoeft me niet naar mijn vader te brengen hoor, en fietste weg. Nog ruim een uur fietste ik rondjes tot ik gekalmeerd was en weer naar mijn vader durfde te gaan. Ik zei niets over het gebeurde. Achter onze tent zag ik een zwart speelgoed pistooltje in het gras liggen. Een glimlach verscheen op mijn gezicht. Kwam het toch nog goed met deze dag. Ik liep er naar toe en raapte het speelgoed pistooltje op. Met een schrik wierp ik het ver weg. Het speelgoedpistooltje bleek een zwarte naaktslak te zijn.
De rest van de vakantie was het mooi weer. Ik vliegerde, ik genoot. Ik at ijsjes, maakte fietstochtjes met mijn vader en ontweek kwallen. Ik zei niets over wat er gebeurd was en was alleen de hele dag zenuwachtig dat ik de mensen tegenkwam die me naar de andere kant van de weg hadden geholpen en dat ze er in het bijzijn van mijn vader er over zouden beginnen.
Maar ik had wel een ubercoole vlieger met een skelet er op.
Labels: the lifes and times of a puchrocker